Tip

Leestip: Tijl Nuyts, De poëtische hiphop van Brihang is herkenbaar en instapklaar

Rapper Brihang wordt geroemd als ‘beeldend woordkunstenaar’ en als de ‘West-Vlaamse chroniqueur van ons collectieve gevoelsleven’. In zijn rhymes zoekt hij naar een houvast in een vloeibare wereld, en laat hij de luisteraar mee thuiskomen. Door Tijl Nuyts.

N.B. Dit essay verscheen eerder in Ons Erfdeel, inmiddels omgedoopt tot de lage landen.

‘Ik ben altijd een soort huismus geweest. Misschien zit ik vast met mijn nieuwe songs omdat ik mijn plek hier nog niet helemaal heb gevonden.’ In de zomer van 2018 liet de West-Vlaamse rapper Brihang (artiestennaam van Boudy Verleye) in zijn ziel kijken tijdens een interview met BRUZZ. Uit dat gesprek blijkt dat Brihang het gevoel van ontworteling dat hij na zijn verhuis van Gent naar Schaarbeek ervoer weerspiegeld zag in de worsteling met zijn nieuwe plaat.

Dat moeizame schrijfproces wierp echter zijn vruchten af. CASCO, het album dat in de herfst van 2019 uit zijn zoektocht geboren werd, leverde hem unaniem lovende recensies op en zes nominaties voor de MIA’s, de Vlaamse muziekprijzen. ‘Steentje’, de eerste single van de plaat, belandde als nieuwkomer meteen op de zesde plaats van De Lage Landenlijst (van de Vlaamse Radio 1 en de omroepen van de drie Nederlandse grensregio’s) en wordt enkele maanden na verschijning al beschouwd als een klassieker à la ‘Twee meisjes’ van Raymond van het Groenewoud.

Brihangs poëtische hiphop raakt duidelijk een gevoelige snaar, en met CASCO lijkt hij zijn plek te hebben gevonden.

Zoektocht naar een vorm en een thuis

Het succes van Brihangs tweede langspeler komt niet uit het niets; de West-Vlaamse Brusselaar timmert al even aan zijn artistieke weg. Op de ep’s Alles Over Geven (2012) en Periode Jalisco (2013) zoekt hij in nummers als ‘Beste rapper’ en ‘Poëzie vo losers’ naar een balans tussen hiphop en poëzie. Hij gaat daarbij een zelfbewust spel aan met de traditie van braggin’ and boastin’ (opscheppen) die zo prominent is in het mondiale hiphopcircuit en veruitwendigt er een verlangen naar eenvoud dat ook zijn latere werk zal kenmerken. Zo vormt het titelnummer van Periode Jalisco, dat tot stand kwam na de diefstal van de laptop met al zijn beats en rhymes, een pleidooi om overbodigheden achterwege te laten: “Kom dichter, dichter / Maak je zin lichter, lichter.’

In die zoektocht naar een uitgepuurde vorm streeft Brihang geen gepolijste perfectie na. Zolangmogelijk (2016), het debuutalbum dat de rapper twee jaar na het winnen van de Studio Brussel-muziekwedstijd De Nieuwe Lichting uitbracht, viert het plezier van het proberen en het morsen. Op die coming-of-ageplaat tast Brihang de contouren af van de plek die hij (deels) zelf gekozen heeft: de positie tussen hiphop en poëzie, tussen West-Vlaams en standaardtaal, tussen speelse jongere en door twijfels geplaagde volwassene.

Zijn metafoor voor die zoektocht is de evenwichtsoefening. In ‘Kleine Dagen’ – een ode aan de alledaagsheid die tijdens optredens als een stadionhymne wordt meegebruld – wiebelt Brihang als een acrobaat over de hoekige beats en zet hij het ritme op zijn kop met instabiele alexandrijnen. Wanneer hij zijn concert afsluit met ‘balanceren’, klimt de rapper op een trapladder die midden in het publiek wordt neergepoot. Van op de wankele sporten bezingt hij er het verlangen ‘om te klungelen’, ‘om van gedachten te veranderen’, ‘om te wringen en te passen en iets op te bouwen’.

Thematiseerde zijn eerste langspeler de zoektocht naar een artistieke vorm, dan koppelt Brihang die op CASCO (2019) aan de zoektocht naar ‘een huis, een plek om ons leven in te kaderen’. Met ‘ons’ verwijst hij naar zichzelf en zijn vriendin Inca, die naar een Schaarbeeks huurappartement verhuisden om van daaruit te zoeken naar een vaste stek. Die zoektocht wordt op de plaat gelardeerd met vertaalde citaten uit Georges Perecs Espèces d’espaces [De ruimten rondom] (1974), dat volgens de Franse schrijver zelf een ‘dagboek van een ruimtegebruiker’ is. Net als zijn West-Vlaamse geestverwant tracht Perec in dat werk een plek voor zichzelf te vinden. Dat doet hij op de tast: ‘De ruimte is een twijfel: iets wat ik aan een stuk door moet afbakenen en aanwijzen.’

Brihang en Inca vinden hun nieuwe woonst uiteindelijk in de vorm van een ‘casco’ studio: het naakte skelet van een appartement dat nog ingericht en aangekleed moet worden. Op die manier vormt de titel van de plaat een passende metafoor voor Brihangs artistieke en existentiële zoektocht naar een thuis, een plek in de wereld die permanent onafgewerkt blijft en van waaruit de rapper-dichter zijn leven en oeuvre kan uitbouwen.

Authentiek en onaf

Een van de bouwstenen van het huis dat Brihang met zijn muziek construeert, is authenticiteit. Anders dan in old school hiphop, waar het adagium keepin’ it real hiphoppers dicteert om te rappen over het ruwe leven in the hood, grijpt Brihang die stelregel aan om de wereld vanuit zijn eigen beperkte blikveld te beschouwen: ‘Ik observeer de politiek of de onderkant van de maatschappij niet, omdat ik er zo weinig vat op heb. Zo weinig over weet, ook. Ik ben meer begaan met de kleine dagen.’ Ook die blik biedt een waardevol perspectief, zoals het klinkt in ‘Echt waar’:

Tis echt waar, tis echt waar
Ik zien met de eerlijkheid verloofd
Tis echt waar: d’r zit eerlijkheid in alle woorden
De leugen is amper nog te horen, ma weegt zwaar
Tis echt waar, ak zeg dak je geloven want kzie alles wel gebeuren
vanuit me kamertje ierboven.

Diezelfde oprechtheid helpt Brihang om zich thuis te voelen in de Brusselse hiphopscene, die bepaald wordt door Roméo Elvis, Damso en Zwangere Guy: hiphoppers die harder spitten dan hij en allesbehalve vies zijn van de betere braggadocio (opschepperij), maar toch graag met de West-Vlaamse inwijkeling samenwerken: ‘Als het oprecht is wat je doet, word je hier aanvaard.’

Het belang dat Brihang aan eerlijkheid hecht, hangt samen met een diepe waardering voor het onaffe: ‘Wat schoonheid voor mij betekent? Die vijs die niet goed is ingedraaid. De mankementjes. Dat raakt mij. Ik moet een soort oprechtheid voelen.’ Die overtuiging brengt Brihang ertoe om ‘mankementjes’ in zijn muziek te integreren. Zijn albums ademen een lo-fi gevoel: ze bevatten niet alleen artisanaal gebricoleerde beats en field recordings, maar ook bedenkingen over kladversies van de nummers, die tijdens de opnames op de plaat terechtkwamen. Zo hoor je Brihang op het einde van ‘Binnenkant’ mompelen: ‘Ja, ik zou dat zo doen, ja, voor ’t refrein.’

Dat spontane karakter blijkt ook uit ‘Rommel’, waarvan de productie erg, welja, rommelig aandoet: die bevat organisch aandoende en soms bijna valse synths en wordt ondersteund door percussie die lijkt te bestaan uit klanken van verkreukeld papier en plastic flesjes. De waarde van rommel wordt ook benadrukt in een skit tussen Inca en Brihang, waarin die laatste het volgende stelt: ‘Das toch veel leuker om in euh, in azo een huis te wonen waar da alles vuil is. Allez nie vuil, ma zo gewoon wa goeie gerichte rommel.’

De nummers mogen dan sympathiek geknutseld klinken; hun onafheid is deels in scène gezet en vormt een essentiële component van Brihangs poëticale programma. In interviews geeft de rapper herhaaldelijk aan dat hij zijn nummers voldoende open wil laten, zodat luisteraars zich er vrij in kunnen bewegen: ‘Het raamwerk staat er, maar het is niet allemaal tot in de puntjes afgewerkt. Zo kan iedereen er zijn eigen invulling aan geven.’ Dat blijkt meteen uit de eerste seconden van CASCO, waarin je Brihang vanuit de verte ‘Kga zeggen ja hé’ hoort roepen, waarna een deur openzwaait, de rapper ‘ja!’ zegt, voetstappen weerklinken en het nummer start: ‘Zo krijg je het gevoel dat je bij me binnen wandelt.’

Alledaagse realiteit

Door de luisteraar in zijn nummers uit te nodigen, zet Brihang zijn verwantschap met zijn lievelingsauteur en grote voorbeeld in de verf: Herman de Coninck (1944-1997), de veelgelezen Vlaamse dichter die met de grens tussen taal en werkelijkheid speelde in (letterlijk) toegankelijke verzen:

Kom er maar in, lezer, maak het je
gemakkelijk, struikel niet over de
zinsbouw en over de uitgeschopte schoenen,
gaat u zitten.

[…] dit is een raam om naar de werkelijkheid
te kijken, alles wat u daar ziet
bestaat. Is het niet helemaal
als in een gedicht?

Ook voor Brihang vormt die toegankelijkheid het fundament van zijn werk. Net zoals De Coninck de lezer een raam op de werkelijkheid voorhield, nodigt Brihang zijn publiek uit in een ruimte waarin die zijn of haar eigen alledaagse realiteit kan overschouwen.

Zijn teksten zijn dan ook herkenbaar voor veel luisteraars met wie hij dit tijdsgewricht deelt. Zo rapt hij in ‘Ik wil alles, behalve’ over de ‘lengte tussen mezelf / en de mensen waaran dak me meet’, reflecterend op de door het neoliberalisme ingegeven drang om het eigen succes altijd met dat van anderen te vergelijken, en bekritiseert hij het voor onze tijd typische verlangen om steeds het onderste uit de kan te halen: ‘Ti toch nie te vele gevraagd – ik wille alles.’ Elders geeft hij dan weer de verlamming weer die je kunt ervaren in een opiniemaatschappij als de onze – ‘Help! Wa moekik doen me men eigen mening? / Nu dak eindelijk een stem èn durf ik nie spreken’ – of houdt hij een pleidooi voor de kunst van het loslaten: ‘Pak het vast, gooi het weg, laat het los, laat het los / Ook al eddet zoveel moeite gekost, laat het los.’

Dat vermogen om teksten te schrijven waarin velen hun persoonlijke besognes kunnen projecteren, blijft niet onopgemerkt. Zo loofde De Morgen Brihangs talent om ieders emoties te vatten: ‘Brihang schrijft wat je voelt, hebt gevoeld of ooit zal voelen.’ Tegelijk hoedt de rapper zich voor al te kleffe rhymes. Telkens wanneer hij een sentimentele toer dreigt op te gaan, countert hij die wolligheid met milde ironie, die vaak in een subtiel element als een lach, een zucht of een kreetje schuilt: ‘Wistje da Brihang ook niet vrij is van de zonde? Wauw!’ of ‘We maken al onze dromen waar – Ooh-ooh‘.

Niet alleen is die toegankelijkheid van artistiek belang voor Brihang; ze maakt zijn werk ook financieel rendabel. Zo is de rapper niet te beroerd om zijn publieksgerichtheid te relateren aan zijn ‘West-Vlaamse ondernemersgeest’: ‘Ik ben ook commercieel, ja. De kunstenaar die zich in zijn atelier terugtrekt, blabla, néén. Ik kom ermee naar búíten. Als je iets maakt, dan wil je dat toch delen met zo veel mogelijk mensen?’ Toch is hij ook kritisch voor zijn eigen zelfpromotie; zo neemt hij in ‘Oelala’ zijn focus op ‘ik ik ik en de campagne van m’n naam’ op de korrel en rapt hij openhartig: ‘Ik ben zo artistiek maar ik kies voor et geld / en ik pak altijd op als de media belt.’

Zoektocht naar houvast

Uit zijn aanleg voor cultureel ondernemerschap enerzijds en zijn doorleefde benadering van actuele maatschappelijke thema’s anderzijds blijkt dat Brihangs oeuvre niet alleen schatplichtig is aan dat van Herman de Coninck, maar ook verwant is aan het werk van een schare jonge dichters in het literaire landschap van de Lage Landen.

Vandaag zijn er heel wat dichters die in experimentele verzen de neoliberale logica van ons tijdsgewricht aan de kaak stellen en literaire strategieën zoeken om te overleven in een economisch dolgedraaide en door klimaatopwarming bedreigde wereld. Dat zijn, onder meer, Maarten van der Graaff, Dominique De Groen, Frank Keizer, Dean Bowen, Arno Van Vlierberghe en Obe Alkema.

Anderzijds is er momenteel ook een lyrische boom die zich kenmerkt door een hernieuwde belangstelling voor authenticiteit en de gebruikswaarde van gedichten. Dat komt onder meer tot uiting in de steile opgang van podium- en Instagrampoëzie, die commercieel erg succesvol blijkt. Een paar namen: Charlotte Van den Broeck, Maud Vanhauwaert, Ellen Deckwitz, Siel Verhanneman, Max Greyson, Carmien Michels en Anissa Boujdaini.

Een thema dat die experimentele en de lyrisch aangelegde dichters gemeenschappelijk hebben, is de zoektocht naar houvast in een vloeibare wereld. Die gaat gepaard met een nostalgie naar échte ervaring en een besef dat het individu fundamenteel verknoopt is met de wereld en de ander – in die mate zelfs dat literatuurwetenschappers spreken van een wende naar een ‘radicaal relationalisme’ in de literatuur van het laatste decennium.

Besef van verbondenheid

Hoewel Brihang in zijn werk intens reflecteert over zijn positie in de muziekmarkt, brengt hij die ervaring niet tot uitdrukking in experimentele verzen, maar zoekt hij veeleer aansluiting bij de expressieve poëtica van dichters die (een versie van) hun ik blootgeven in gedichten waarin authenticiteit centraal staat – een impuls die doet denken aan keepin’ it real. Ook al beschouwt hij de wereld vanuit de ‘kleine dagen’ en vermijdt hij politieke thema’s, toch kan Brihang zijn zoektocht naar een plek voor zichzelf niet loskoppelen van die van anderen, en is hij er zich terdege van bewust dat zijn verlangen naar een thuis vrijblijvender is dan dat van de vluchtelingen die zich in en rond het Brusselse Noordstation ophouden: ‘Ik wandelde aan Noord / en besefte: vrijheid is een paspoort.’

In ‘Afsluiten+’, het laatste nummer van CASCO, verbeeldt hij het besef van die verbondenheid in een spel met perspectieven en bespiegelingen over de verbindingen tussen de ruimtes die hem omringen:

We zitten samen in ons eigen cocon
Genieten van hetzelfde zicht vanop een ander balkon
Vanuit een andere blik, zien we dezelfde zon
Vanuit een andere ik, bennek op zoek naar mijn vorm
Ik leef dermidden in, of soms, in de ruimte rondom

Eenzelfde bekommernis spreekt uit het titelnummer ‘CASCO’, een spoken word-gedicht dat Brihang live zonder muzikale begeleiding brengt:

Ik zoom uit
Vanuit me huis
En ik wrijf over me dak
Ik zeg bedankt vo alles
Vo alles wa da je opvangt
Langs de bovenkant
Gie zit de pet vo me pet
En de huid vo me huid
Je gaat alleen dicht ak je sluit
Je bluft staan, je zi nooit luid
Je hou me droog, je hou me warm
Ik onthou alleen je nooduitgang
En ik onderhoud de batterijen van je brandalarm
Ge zi toch nie jaloers op e kerk of op e kathedraal
Of op et gebouw van financiën in Dubai
Overal staat er ’n tafel
Met deronder de stoelen
En een kast om te koelen
En een bed om te voelen
En een bad om te spoelen

In het gedicht gaat de rapper een gesprek aan met zijn huis door middel van dé lyrische stijlfiguur bij uitstek: de apostrofe, de aanspreking van een entiteit die niet in staat is te antwoorden. Volgens de Amerikaanse literatuurwetenschapper Jonathan Culler, die gedichten beschouwt als gebeurtenissen die niet bedoeld zijn om passief te consumeren maar om te reproduceren en aan te participeren, dient die stijlfiguur een ritueel doel. Dat komt tot uiting in de ‘getrianguleerde structuur’ van de apostrofe: wanneer het lyrisch ik iemand of iets aanspreekt in het gedicht, wendt het zich ook impliciet tot de lezer buiten het gedicht, die op die manier participeert aan de driehoekige relatie tussen aanspreker, aangesprokene en publiek.

Ook ‘CASCO’ nodigt de luisteraar uit om mee te stappen in de intieme verhouding die zich ontspint tussen de rapper en zijn huis. Dat wordt benadrukt in Brihangs liveperformances van het nummer, die hij telkens inleidt met een dankwoord aan de plek waar hij op dat moment optreedt – ‘Merci AB!’ of ‘Dank aan het gebouw van de VRT!’ – en het gedicht vervolgens tot de concertzaal in kwestie richt. Je zou kunnen zeggen dat het gedicht zich bij uitbreiding richt tot om het even welke plaats waar Brihangs luisteraars zich bevinden: wanneer iemand het nummer thuis beluistert, wordt die als het ware meegezogen in de lyrische aanspreking van zijn of haar eigen woonst. Zo staat de plek die Brihang voor zichzelf vond in een Schaarbeekse avenue symbool voor de plaats die de luisteraar thuis noemt:

Ik voel me thuis in de letters van je naam
Derde verdiep, Paul Deschanellaan
Het is de plek waarda we alles zonder woorden kunnen verstaan.

Brihangs nummers vormen stuk voor stuk herkenbare en instapklare ruimtes: het zijn invoelbare sculpturen die de luisteraar naar zijn of haar eigen leefwereld kan modelleren.

Dank aan Arne Nuyts en Mattijs Deraedt voor hun waardevolle input bij de totstandkoming van dit stuk.