Nieuws

Joost Vormeers ‘Laten we allemaal Chinese dichters zijn’ wordt gepubliceerd bij Gierik & NVT

Vorige week werd bekend dat de herschreven versie van Joost Vormeers essay ‘Laten we Chinese dichters zijn. Over namen, pseudoniemen en literatuur’ goedgekeurd is door de redactie van Gierik & NVT. Het essay zal in een van de komende nummers gepubliceerd worden.

 

 

In februari begon Joost Vormeer aan een begeleidingstraject bij De Nieuwe Garde. De redactie vond schrijver en redacteur Peter De Voecht bereid om Vormeer te helpen met het herschrijven van zijn essay.

Vormeer over het mentoraat:

‘Peter was een prettige begeleider en hij heeft mij geholpen om een centrale vraag uit te kiezen en structuur aan te brengen.

Wat ik geleerd heb is om meteen in het begin al een centrale vraag op te stellen en die ook op te schrijven. Dit wist ik ergens wel, en toch deed ik het zelden.

Wat ik daarna lastig vond, was om op basis van mijn eerste opzet een goede centrale vraag uit te kiezen. Uiteindelijk is mij dat gelukt door dicht bij mijn oorspronkelijke plannen te blijven en minder relevante passages te schrappen.’

De Voecht was blij dat hij de gelegenheid kreeg om uitgebreider met een beginnend auteur te gaan zitten. Aan het eind van het begeleidingstraject laat hij weten:

‘In mijn hoedanigheid als lector bij Gierik & NVT krijg ik met regelmaat teksten te lezen waarbij ik – samen met enkele andere mensen – moet beslissen of iets naar onze maatstaven goed genoeg is om een plaats in ons tijdschrift te krijgen en of het past bij wat we willen brengen. Af en toe krijg je teksten binnen waarvan je denkt: ja, hier zit véél in, maar toch treedt wat erin zit niet ten volle op de voorgrond. Dan wil je soms niets liever dan met de auteur in kwestie samenzitten om te kijken naar hoe die ruwe diamant nog scherper geslepen kan worden om een schitterende bijdrage te vormen. De tekst van Joost was er zo eentje waarvan ik zag dat het zonde zou zijn als die niet ooit – in een verbeterde vorm weliswaar – het gedrukte daglicht zou mogen zien.

Redactiewerk is natuurlijk altijd een evenwichtsoefening: je ziet wel wat er ongeveer kan schorten aan een tekst, maar als je té veel gaat sturen, is het dan nog wel de tekst van de auteur? Als mentor vind ik het vooral mijn taak een tekst “geboren te laten worden”. Ik denk dat het grootste probleem van Joost lag in de structurele aanpak van zijn onderwerp. Doordat hij zoveel zaken interessant vindt, ging zijn tekst ook hier en daar te veel kanten tegelijk op. Dat hebben we proberen inperken door de structuur te “strippen” van eender welke vorm van ballast, en te kijken naar een meest basale structuur, oftewel de essentie om van A naar B te komen.

Mijn nadruk lag daarbij op het uitzoeken van een hoofdvraag, met als doel Joost zijn eigen onderwerp te helpen ontdekken. Eens hij die hoofdvraag zou kennen, kon hij zien welke andere aspecten van zijn tekst zijpaadjes waren, en wat er écht relevant was voor zijn onderzoek. Op basis daarvan hoopte ik dat hij zijn structuur zou heropbouwen. Dat was voor hem, vermoed ik, niet altijd de meest aangename opdracht, maar het was er wel één die ik als broodnodig beschouwde, en waar hij naar mijn mening uiteindelijk zeer goed in is geslaagd. De sterkste aspecten (onder andere de focus op de eigen ervaringen) zijn gebleven, de iets mindere aspecten (filosofische zijsprongetjes die eigenlijk te weinig richting hadden) zijn weggelaten.

Voor mij was het alleszins een erg aangename ervaring, des te meer omdat de tekst van Joost nu goedgekeurd werd door alle prozalectoren van Gierik, en binnenkort in het tijdschrift zal verschijnen.’

Zodra duidelijk is in welk nummer van Gierik & NVT het essay gepubliceerd wordt, maken we dat hier bekend.