Essay

Dystopisch optimisme in tijden van ecologische bestaansonzekerheid

Welkom in het antropoceen – het tijdperk van de mens. Of kunnen we beter spreken van het einde van de mens? Onze ecologische toekomstverbeelding lijdt onder een impasse: we worden overspoeld met enerzijds futuristische voorbeelden van het optimistische geloof in wetenschappelijke vooruitgang en anderzijds dystopische visioenen van de apocalyps. Kunnen we optimisme en dystopie samen denken, op zoek naar een uitweg?

Veel ecologische doemscenario’s uit het verleden zijn tegenwoordig realiteit: we hoeven de krant maar open te slaan om te lezen over de stijgende zeespiegel, massaal uitstervende dieren en meer en extremere tropische stormen. Daarbij valt ook regelmatig de term ‘antropoceen’, die aanduidt dat deze ecologische veranderingen horen bij een nieuw tijdperk waarin de mens een geologische factor van belang is. Toch blijft onder die mensen het hardnekkige idee bestaan dat zulke toenemende bestaansonzekerheden disruptieve uitzonderingen zijn op het stabiele functioneren van de wereld, en daardoor op de een of andere manier ‘buiten het systeem’ vallen. Vele denkers bekritiseren en weerleggen dit idee. Zo laat antropologe Anna Lowenhaupt Tsing in The Mushroom at the End of the World: On the Possibility of Life in Capitalist Ruins (2015) zien dat bestaansonzekerheid niet alleen bij uitstek de toestand is van deze tijd, maar ook dat die toestand omarmd moet worden. Volgens Tsing moeten we ons openstellen in onze kwetsbaarheid voor anderen, waaronder niet-menselijke actoren. Onderwerp van haar studie en voorbeeld van de vaak onverwachte verbintenissen tussen organismen en soorten is de kostbare matsutakepaddestoel, die alleen voorkomt in door de mens verstoorde wouden. De precaire handel in deze paddestoel hangt fundamenteel af van de acties en samenwerkingen van fungi, dennenbomen, mensen en nematoden, en onttrekt zich zo aan de kapitalistische logica van schaalbare, industriële en wereldwijde productie.

Om te kunnen overleven op deze aarde moeten we aandacht hebben voor de fysieke en sociale grenzen van onze materiële omgeving. Die aandacht vergt echter eerst en vooral verbeeldingskracht, en een toekomstdenken dat ons in staat stelt om de catastrofale gevolgen van onze manier van leven, die zo makkelijk uit ons gezichtsveld verdwijnen, steeds weer te kunnen inbeelden en te communiceren. In wat volgt onderzoek ik wat ik ‘dystopisch optimisme’ zou willen noemen. Bij dystopisch optimisme gaat het erom in de huidige samenleving een negatieve plaats of dystopie te (h)erkennen, hier, elders of in de toekomst, en juist daarin de kiem te ontdekken van een nieuwe, meer kneedbare mens. Dystopisch optimisme bestrijdt de angst dat de mens uitsterft met een politiek engagement. Het creëert de urgentie om, zoals Donna J. Haraway dat uitdrukt in Staying with the Trouble: Making Kin in the Chthulucene (2016), (ecologische) problemen niet uit de weg te gaan of te ontkennen, maar ze juist te omarmen en ermee om te leren gaan. Daarbij wordt de kneedbare aard van de mens geactiveerd en daarin ligt Haraways optimisme: het geloof dat we op elkaar zullen moeten rekenen als we willen overleven op deze planeet.

[…]

Lees het volledige essay op de website van de Nederlandse Boekengids of in papieren nummer 2019 #3.