Essay
Door de gordijnen
Death is like a river. You stand next to it and all the words fall out of your head. Waar heb ik dit gehoord? Moet dat een punt of een dubbele punt zijn, daarzo achter river? Moeten we de dood zien als een rivier omdat daar nou eenmaal altijd dingen in vallen als je er naast gaat staan of staat het los van elkaar? De dood als stromend water en daarnaast een gebeurtenis; je gaat daar staan en de woorden en de zinnen inclusief alle punten, komma’s en gedachtestreepjes, alle paragrafen van verhalen en alle verhalen zelf kukelen zomaar plompverloren je hoofd uit. Als blokken buitelen ze over elkaar, want verhalen zijn rechthoekig, met duidelijke randen en hoeken en ze lijken solide, alsof je ze kan vasthouden en daarom vloeien ze niet uit het hoofd, nee, ze kukelen echt. En als alle blokken door het gleufje in je schedel zijn gevallen, alsof er een spaarpot wordt omgekeerd, en vervolgens in het water plonsen, dan is hij daar, eindelijk, hopelijk: de punt. Het bordje aan het eind van de weg; eeuwig pauze op de vierkante millimeter.
Ik lig in het gras tegenover mijn huis, naast het water, een sloot of hoe noem je dit watertje precies waar kortgeleden een stuk of driehonderd fietsen uit de modderige bodem getakeld zijn. Als een wensput die geen genoegen neemt met minder dan een overgespoten studentenfiets. Ik lees over een Hongaarse schrijver, László Krasznahorkai, weer zo een die melancholie tot levenskunst verheft (wat is dat toch? Zit er iets in het water daar? Zijn er soms meer spoken die rondwaren in de Oost-Europese bergen? en hij zegt, lees ik, dat we allemaal een zin hebben, een zin voor iedereen – voor ieder één – en we zijn allemaal op zoek naar deze ene zin, waarin we met een beetje geluk de mogelijkheid vinden om iets te zeggen, en bovendien, en dit hoort nog bij deze gedachte, is de punt (ons meest universele leesteken, gok ik) daarom een leugen, zegt hij, of in ieder geval kunstmatig, nep, omdat we haast nooit praten in korte, begrensde zinnen, maar eerder onze zinnen als pioniers de ruimte in sturen, zoekend en onzeker, of misschien nog liever zijn het mistvlagen, traag dwalend en ongrijpbaar. Dat laatste stel ik me zo voor, ik ga aan de haal met Krasznahorkai’s zin.
[…]
Lees het volledige essay van Jesse Havinga in Revisor 17.