Essay

De meest weloverwogen spontaniteit: over stijl & The Drums

Het dansen is de uiting der levensvreugde bij uitnemendheid. Het leven beweegt zich tot een fraayen stijl en komt tot een edeleren, meer geordenden vorm.
Het dansen is het eigenlijke samenleven. Ons loopen, ons handen-geven moet daarom zooveel mogelijk gestyleerd zijn om min of meer reeds tot den dans te behoren.
– Lodewijk van Deyssel, Het IK

En hij danst. Iedere beweging klopt: zijn lichaam kronkelt, buigt en draait, hij schuift als een tot leven gewekt standbeeld over het podium, mijn blik wordt er onophoudelijk naar toe getrokken. Zijn stem verspreidt zich als een mistwolk over de zaal, de ruimte wordt door de felle spots steeds weer in lichterlaaie gezet. Ik word me opnieuw bewust van de deinende bewegingen van de mensen om me heen, merk hoe vanzelfsprekend dat allemaal lijkt te gaan. Schoorvoetend kijk ik rond, ik besef dat dit het moment is om in actie te komen, om mee te gaan doen. Maar het juiste moment dient zich niet aan, ik blijf onbeweeglijk staan.

Hoewel hysterische televisiereclames en optimistische popliedjes het tegendeel lijken te beweren, is dansen niet iets dat je ‘zomaar’ doet. De naïeveling die meent dat dansen gewoonweg een overgang is van de ene modus naar de andere, simpel als het indrukken van een knop, komt in de praktijk bedrogen uit. Wanneer je onbesuisd de dansvloer op stapt, kan dat al gauw desastreus eindigen: je concentreert je te veel op het herhalen van die paar ingestudeerde bewegingen, wat er tamelijk houterig uitziet, of je staat wat ongemakkelijk te wiegen, zelfbewust om je heen kijkend om te zien hoe de anderen, die er altijd meer van begrijpen dan jij, het doen, waarmee je natuurlijk ook bepaald geen swingende indruk wekt. Dat dansen wordt dus al snel gênant — althans, als ik een paar van mijn uiterst hardnekkige jeugdherinneringen mag geloven.

[…]

Lees het volledige essay in De Gids 2018/4